Als er iemand iets weet over satan en zijn rijk, is het Jezus Christus. Hij had met hem te maken in de periode dat Hij op aarde leefde, rechtstreeks en via mensen. Een korte impressie.
Jezus’ menswording staat direct al onder druk. Het kwaad komt in actie: in een poging Hem na zijn geboorte in Bethlehem te vermoorden worden talloze kinderen uit die streek omgebracht door koning Herodes (Matt. 2:13-18). Wat heftig, wat een drama! Jezus typeert satan als een mensenmoordenaar (Johannes 8:44); Herodes met zijn angst en ego laat zich gebruiken om gruwelijk onrecht te doen.
Als dertigjarige start Jezus’ opdracht van God om de mensen het evangelie van Gods Koninkrijk bekend te maken. Ook dan is er grote weerstand: Jezus wordt verleid door satan rond lichamelijke behoeften en menselijk verlangen naar aanzien. Ten diepste gaat het de satan erom dat Jezus voor hem knielt en zich dus onderwerpt aan zijn macht en opdrachten (Matt. 4:1-11).
Later, in Matt. 12:24, beweren de Farizeeërs dat Jezus boze geesten (demonen) uitdrijft door Beëlzebul, de overste der geesten. Ze onderkennen dus een hiërarchie. En Jezus stelt in dat gesprek de vraag: hoe zal dan satans koninkrijk standhouden? Ook Hij benoemt een systeem, een ordening, een rijk met een koning. Er is dus een Koninkrijk van God, van licht, liefde en leven en er is een koninkrijk van de boze, van duisternis, destructie en dood.
Jezus laat niet vaak, maar wel helder blijken dat satan een realiteit is. Bij een terugblik op een geloofsavontuur van Zijn discipelen die onder de indruk zijn dat boze geesten zich aan hen hebben onderworpen, zegt Jezus tot hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. Zie Ik heb u macht gegeven … tegen de gehele legermacht van de vijand (Lucas 10:17-20).
Jezus kwam uit de hemel, de geestelijke wereld. Hij is de Vredevorst, en ook daarom informeert Hij ons over degene die onze vrede wil roven, Zijn tegenstander, satan. In Johannes 8: 44 spreekt Jezus over de realiteit van de duivel die invloed wil in en via mensen en dat hij ten diepste een mensenmoordenaar en leugenaar is. Wat een tegenstelling met Jezus die (eeuwig) leven brengt en ons waarheid aanreikt.
Over de invloed van satan in mensen lezen we ook:
- Dat een vrouw 18 jaar door satan gebonden was gehouden met een geest van zwakheid (Luc. 13:10-17)
- Dat satan ingang had/kreeg/nam in Judas (Luc. 22:3), die geld uit de kas nam en zo een dubbelleven leidde, zondigde.
- Dat satan discipelen van Jezus wil zeven als tarwe (Luc. 22:31); Jezus bidt dat hun geloof niet zal bezwijken (zo’n gebed lezen we in Johannes 17:15)
- Dat het onkruid tussen het goede zaad de kinderen van de boze zijn; de vijand die het gezaaid heeft is de duivel (Matt 13:39)
Als Petrus na Jezus’ eerste aankondiging van Zijn lijden roept ‘’dat verhoede God, Heer, dat zal U geenszins overkomen’’, zegt Jezus nadat Hij zich omgedraaid heeft: ‘’Ga weg achter mij satan, jij bent mij een aanstoot, want je bent niet bedacht op de dingen van God maar op die van de mensen’’ (Matt 16:23).
Tot zover de directe Bijbelgedeelten waarin Jezus spreekt over de geestelijke wereld en de aard van satan.
Er is meer over te lezen in de rest van de Bijbel. Vijf gedeelten ter afsluiting:
- In Efeze 6: 12 zegt Paulus dat we niet te worstelen hebben tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers (Gr: kosmokrator, term voor duivel met zijn demonen) van deze duisternis, tegen het geestelijke kwaad (Gr: pneumatika poneria) in de hemelse (Gr: epouranios = hemels) gewesten.
Die hemelse gewesten zouden in de tweede hemel kunnen zijn, als de 1e hemel ons heelal is, geschapen door God (Gen. 1:1) en de 3e de plek waar God is (2 Kor. 12:2-4)
- Daniël krijgt een kijkje ‘’achter de schermen’’ als aartsengel Michael hem een antwoord op gebed brengt (Dan. 10:13 en 20)
- Johannes schrijft in zijn eerste brief dat de hele wereld in de boze ligt én dat de boze geen vat heeft op wie door God beschermd wordt (1 Joh. 5:18,19)
- Het boek Openbaring spreekt veelvuldig over de satan, de draak; zowel over zijn invloed in de gemeente (Op. 2:2, 2:10 en 2:20), steden (2:13) als in de wereldgeschiedenis en eindtijd (Op. 12:9 en 12; 18:2) met als eindpunt zijn definitieve veroordeling (Op. 20:10)
- In Deut. 32:17 lezen we over offeren aan boze geesten (vanuit welvaart die God de Israëlieten gaf als zegen verwierpen ze God en minachten de Rots van hun heil, gaan ze vreemde goden aanhangen. Tot de gruwelen behoren kinderoffers die – vanzelfsprekend – door God uitdrukkelijk verboden zijn (Deut. 18:10) en die bij de inwoners van Kanaän werkelijk plaatsvonden (Deut. 12:31) en ook door het volk van God werden gedaan (Jer. 7:31)! Hoe ver kunnen we afdwalen van God en ruimte geven aan bizarre, duivelse praktijken!
Meer lezen?
Geestelijke strijd – Derek Prince
Brieven uit de hel – C.S. Lewis